De LIVEOP 24 Agent basisconfiguratie wordt opgeslagen in het configuratiebestand liveop24agent.config in de installatiemap van de agent. Het bestand is een XML-bestand. Wijzigingen die hierin aangebracht worden dienen daarom te voldoen aan de stricte eisen die XML-opmaak stelt aan de opmaak van de tekst. Zie voor meer informatie:
De volgende wijzigingen aan de configuratie van de agent worden ondersteund:
- Verbinding met Oracle-verbindingen instellen
- Applicatie-instellingen configureren
Verbinding met Oracle-gegevensbronnen instellen
In de sectie oracle.manageddataaccess.client / version / dataSources kunnen gegevensbronnen voor Oracle-databases ingesteld worden. De agent kan deze gebruiken om verbinding te maken met een Oracle-database. Voeg hiervoor een node toe in de dataSources node met een geldige Oracle-gegevensverbindingsstring, bijv:
<dataSource alias="myDataSource" descriptor="(DESCRIPTION = (ADDRESS = (PROTOCOL = TCP)(HOST = 192.168.0.1)(PORT = 1521)) (CONNECT_DATA = (SERVER = DEDICATED) (SERVICE_NAME = myServiceName) ) )"/>
Applicatie-instellingen configureren
Onder de node appSettings kun je applicatie-instellingen configureren. De volgende applicatie-instellingen worden ondersteund:
Instelling | Voorbeeldwaarde | Opmerkingen |
liveop:ClientKey | n.v.t. | Autorisatiesleutel van de tenant voor api-toegang |
liveop:ClientSecret | n.v.t. | Autorisatiecode van de tenant voor api-toegang |
LogPath | c:\log | Pad waar logfiles worden opgeslagen. Bij een lege waarde wordt de log niet opgeslagen. |
LogPathVerbose | c:\log | Pad waar logfiles met aanvullende details worden opgeslagen. Bij een lege waarde wordt de log niet opgeslagen. |
LogErrorPath | c:\log | Pad waar logfiles met aanvullende foutmeldingen worden opgeslagen. Bij een lege waarde wordt de log niet opgeslagen. |
ServiceName | LIVEOP 24 Agent | Naam van de Windows service |
DisplayName | LIVEOP 24 Agent | Weergavenaam van de Windows service |
AllowDbPoolReset | true | Hiermee stel je in of de databasepools regelmatig worden geleegd om beperkingen in het Oracle pool management op te vangen. |
TimerReset | 300000 | Interval in milliseconden waarmee de databasepools gereset worden |
TimerIncidents | 10000 | Interval in milliseconden waarmee de agent controleert of er nieuwe actieve-incidentinformatie aanwezig is. |
TimerArchivedIncidents | 300000 | Interval in milliseconden waarmee de agent controleert of er nieuwe archief-incidentinformatie aanwezig is. |
SyncActiveIncidents | true | Booleanwaarde die bepaalt of informatie over actieve incidenten moet worden gesynchroniseerd. |
SyncArchivedIncidents | true | Booleanwaarde die bepaalt of informatie over archiefincidenten moet worden gesynchroniseerd. |
TimerResourceStatusChanges | 10000 | Interval in milliseconden waarmee de agent controleert of er nieuwe informatie over statuswijzigingen van eenheden aanwezig is. |
SyncResourceStatusChanges | true | Booleanwaarde die bepaalt of informatie over statuswijzigingen van eenheden moet worden gesynchroniseerd. |
TimerStandbyResources | 600000 | Interval in milliseconden waarmee de agent controleert of er nieuwe informatie over eenheden aanwezig is. |
SyncStandbyResources | true | Booleanwaarde die bepaalt of informatie over eenheden moet worden gesynchroniseerd. |
DatabaseUtcOffset | 0 | Deze eigenschap stelt de afwijking op de UTC-tijd van de databaseserver in. De waarde is een positief of negatief getal in uren. |
IgnoreArchivedIncidentsExitCodeFlags | Geen Inzet, {nvt}, Testincident, Samengevoegd incident, Dubbelmelding | Met deze instelling kun je archiefincidenten met een specifieke afsluiting negeren. Deze incidenten worden niet gesynchroniseerd. Je kunt een reeks afsluitcodes opgeven, gescheiden met een komma. |
Opmerkingen
0 opmerkingen
U moet u aanmelden om een opmerking te plaatsen.